5f44b755
U gebruikt een verouderde browser. Wij raden u aan een upgrade van uw browser uit te voeren naar de meest recente versie.

Vrijdag 2 maart – verblijf Raleighvallen/Voltzberg.

’s Ochtends rond 10 uur vertrokken met Frits en August naar de “moedervallen”. Bij alle stroomversnellingen worden de eerste (en vaak ook de grootste) de “moedervallen” genoemd.
Onderweg kregen we van August de informatie die we eigenlijk gisteren van Bonito verwacht hadden over de diverse planten en het gebruik hiervan. In vergelijking met gisteren was het een verademing. We hadden alle tijd en er werd diverse malen bij diverse zaken stilgestaan.
De wandeling startte bij een oude guesthouse die in verval geraakt was door een tweetal omgevallen bomen op het dak. Opruimen en herstel kostte ogenschijnlijk te veel dus dan laat men het maar verpauperen, jammer. Een grote gekko die door Louis bij de lurven gepakt werd bezorgde August “kippenvel”, alle hagedissen, gekko’s en slangen waren immers giftig volgens hen en moesten eigenlijk gedood worden.
Aangekomen bij de “Moedervallen” werd er nog een groepsfoto geschoten voor het plakalbum.

’s Middags na de dagelijkse (we zijn er zo langzamerhand aan gewend) fikse regenbui met deze keer onweder erbij, een wandeling naar het ”internationale” vliegveld van de Raleighvallen. Dit zijn veelal kleine in het oerwoud vrijgemaakt stroken van ongeveer 2 á 3 honderd meter die door vliegtuigjes van de Blue Wing mij. gebruikt worden. Dit zijn missie vliegtuigjes die ook voor de kostendekking passagiers vervoeren naar afgelegen plekken. Wij vinden onze manier van reizen stukken aangenamer dan het jachtige gevlieg.
De airstrip was in de jaren 60 nog mede door de vader van August aangelegd met kapmes en kruiwagen, een waar karwei. Vanaf het einde van de strip heeft men een prachtig overzicht over het laatste gedeelte van de Ralleighvallen.

Rond 6 uur in de vroege vooravond komt er ook een troep doodshoofdaapjes voorbij en deze laten zich verleiden tot het aannemen van een stukje banaan. Dichterbij kunnen ze niet komen. Later komt er een grote groep herrie schoppende toeristen en deze gaan zelfs achter de aapjes aan, daarbij twee bomen ontwortelend en de aapjes een zodanige schrik aanjagend dat ze zich niet meer laten zien de volgende dagen

Zaterdag 3 maart – verblijf Raleighvallen/Voltzberg.

Bij het wakker worden werden er papegaaien gehoord en een snelle inspectie leerde dat er geelvoorhoofd amazones in de bomen zaten en vlak bij de accommodatie in een boom ook kraagparkieten.
Na een goed gesprek met Bonito die ons vandaag weer zou gidsen (gisteren moest ie naar Witagron voor privé aangelegenheden) besluiten we voor de middag een wandeling te doen over het eiland onder leiding van Bonito en vanmiddag na de lunch een vaartocht met Delano en August.
In tegenstelling tot eergisteren nu een vrolijke en aardige Bonito die zowaar het e.e.a. vertelt. Tijdens deze wandeling ook met behulp van Bonito eindelijk de veel gehoorde “bos politie” gezien en zelfs gefotografeerd. Althans wij dachten dat dit de “bos politie” was maar Bonito maakte ons duidelijk dat dit de “signaal vogel” was, de “bos-politie” was een geheel andere vogel. Deze vogel waarschuwt de andere dieren voor naderend onheil (lees mensen) zodat deze weg kunnen duiken.
Ook krijgen we van hem te horen wat nu het verschil is tussen de bananen plant en de heliconia. De laatste groeit vanuit een platte kern en de 1e vanuit een ronde kern. Qua bladeren e.d. is er bijna geen verschil, ’t is maar dat we het weten.
’s Middags na een korte rustpauze dan de vaartocht met August en Delano. Deze tocht voert ons om het eiland door de diverse stroomversnellingen waar Delano met duidelijk plezier door vaart. Tevens wordt er een onderzoeks station bezocht dat momenteel onbemand is maar nog in gebruik is om de flora en fauna van het natuurpark te monitoren. Dit monitoren gebeurd door op vooraf vastgestelde plekken camera’s te plaatsen op PVC buizen. Hiertoe zijn diverse stukken oerwoud opgedeeld in rasters die via een pas te bereiken zijn.
Bij terugkomst had Frits weer eens koppijn en verstrekten we hem een paracetamolletje dat ogenschijnlijk goed hielp, maar hij had toch nog even behoefte om even te gaan liggen. Onze honger zou pas laat gestild worden de laatste avond.

Zondag 4 maart – vertrek Raleighvallen/Voltzberg & tocht naar Brownsberg.

Omstreeks 10:00 uur vertrokken met een volgeladen korjaal richting Witagron. Na een prachtige zonnige en vooral droge vaartocht na 2 uur aangekomen en bleek de afgesproken, op tijd, gehoopte bus niet aanwezig.
Het bekende spreekwoord “jij hebt de klok, en ik de tijd” deed weer van zich spreken.
Maar goed, de spullen maar uitgeladen en klaar gezet om weer in te laden en van de tijd gebruik makend om het thuisfront maar eens te bellen. We waren weer bij de “belbrug” en moesten dus zorgvuldig ons belplekje zoeken voor het maken van contact.
Ruim 2 uur te laat was ie er dan toch eindelijk en konden de spullen ingeladen worden. Ook August ging mee en had wat zaken mee te nemen (waaronder vele voor ons overtollige kleding en waterschoenen). Gelukkig was het deze keer een grote bus waar alle bagage en personen met gemak in konden. Zoals we onderhand wisten werd het weer een enerverende rit over de “bauxietweg” waarbij chauffeur Moons er ook nog eens een stevig tempo bij aanhield. Bij de As ter hoogte van Zanderij werd de bagage overgeladen in een Pick-up omdat de weg de berg op bij “Brownsberg” niet met de bus uitgevoerd kon worden. Dat beloofde niet veel goeds voor onze beurze lichamen. Er was echter voor 6 personen geen plaats in de herberg waardoor Frits en August boven op de laadbak bij de bagage moesten plaatsnemen. De weg was wel weer geasfalteerd en kon er gas gegeven worden. Dit gebeurde dan ook en in “no-time” waren we bij Brownsweg het dorp voor de bekende “Brownsberg”. Even hiervoor was August afgezet bij “Klaaskreek” waar hij opgewacht werd om verder te gaan. Gedurende 25 km zat Frits dus alleen op de laadbak en met een snelheid van 110 km/u leek ons dat geen pretje maar hij wou er niets van weten om binnen plaats te nemen.
In Brownsweg werden er nog wat inkopen verricht en moest er een besluit genomen worden of we gezien het tijdstip nog naar boven gingen of dit uitstelden tot morgen en vandaag naar een tijdelijk verblijf zouden gaan. Wij stelden met klem voor de berg te beklimmen omdat we bang waren dat het morgen met de regen die al weer neerviel, niet meer zou lukken.
Met enige tegenzin gingen Frits en Moon akkoord en werd de rit gestart. In het begin viel het nog mee en ik en Geert-Jan hadden zoiets van waar hebben ze het over al die tijd. Hans en Louis wisten wel beter en deden er maar het zwijgen toe.
Al vlug bemerkten we dat het moeizamer ging en de stijgings percentages werden alsmaar erger. Met daarbij de gladheid was het soms zelfs hachelijk en moest de “low-gear” ingeschakeld worden om de berg op te komen. De opgevoerde 4WD werd tot het uiterste beproefd maar Moon bewees zijn rijkunsten en bracht ons heelhuids boven.
Bij de receptie werden we vlug naar onze “hangmatten-hut: Koejake” verwezen. Na het ophangen van de hangmatten werd er genoten van een smakelijke maaltijd die door Henna al voorbereidt was. Frits nam eerst nog een warme douche want hij was zowat verkleumd boven op de laadbak.
’s Avond nog een nachtelijke wandeling om de benen te strekken en werden er de eerste nieuwe soorten “ontdekt”. Ook de aanwezige horeca werd geïnspecteerd en Louis kon zijn maal aanvullen met een overheerlijke Mars.

Maandag 5 maart – verblijf Brownsberg.

Na een vroeg ontwaken (8 uur maar het leek /voelde als 6 uur)bleek het een mistige en natte ochtend te zijn en konden we ons gelukkig prijzen dat we gisteren toch de berg op gegaan zijn. Grote kans dat het vandaag afgelast zou worden en hadden we het programma moeten aanpassen.
Alras weer de eerste trivittatus ontdekt die er echter in vele exemplaren rond hupten. Na wat gegeten te hebben het “Mazaroni-pad” gevolgd naar het mooiste overzicht van de Brownsberg. Ook hier was het echter nog te mistig om een mooi uitzicht te hebben op het Brokopondo meer. Op de terugweg werd te lang getreuzeld om ’s middags volgens plan nog naar de “Irene & Leo val” of “Witte kreek” te kunnen gaan. Dit laatste werd dus uitgesteld tot morgen. Tot overmaat van ramp ging het weer eens regenen en zou de route zo-wie-zo te glad en onbegaanbaar zijn. Op het terrein werden bij terugkomst nog enkel agoeti’s ontdekt die vrij gemoedelijk rondliepen. Om de tijd te doden maar weer de kaarten en schrijfblok tevoorschijn getoverd en een kaart middag ingelast. Gaande de middag koelde het ook behoorlijk af en moesten de lange broeken en bloezen met lange mouwen opgezocht en aangetrokken worden. E.e.a. waarschijnlijk vanwege de nattigheid en de grotere hoogte dan we gewend waren.
’s Avonds hetzelfde (Mazaroni) pad nog eens gevolgd. Tot onze verbazing kwamen we nu een tweetal monsterlijk grote bufo’s tegen en een tweetal slangen. Frits had het toen wel gehad met slangen en spoedde zich naar de hangmatten.
Een van de slangen had een kleine hagedis gevangen en was doende deze te verorberen. In tegenstelling tot onze eerdere ervaring ging deze onverstoorbaar door met het in juiste positie brengen van de hagedis om deze met de kop eerst te kunnen inslikken.

 

Dinsdag 6 maart – verblijf Brownsberg.

Om niet weer te laat te zijn vanmorgen bijtijds vertrokken naar de Leo en Irene val. Na een afslag van de toegangs weg naar Brownsberg kregen we alras een voorproefje van wat ons te wachten stond. Wederom een pad over wortels, keien, omgevallen bomen en alles wat ons meer kon hinderen op onze tocht. Dit en het gegeven dat er voortdurend afgedaald (stevig) werd maakte het weer een zware belevenis. Als eerste werd de Leo val bereikt. Deze is ongeveer een 50 meter hoog en voerde op dit moment veel kraakhelder water dat met geraas naar beneden kwam. De volgend zou mooier zijn dus we verbleven hier niet al te lang en vervolgden onze tocht. Er waren nog twee stevige afdalingen te doen (die overigens vergemakkelijkt – ja,ja- waren met traptreden). Trots de traptreden bleef het nog een moeizaam karwei. Onderweg vele (geel getekende) atelopussen die soms maar meestal niet gefotografeerd werden. Steeds luider werd ook het geluid van een generator die gebruikt werd door een groep goudzoekers die illegaal in het park hun activiteiten uitvoerden, nadat er ook schoten gehoord werden werd het Frits te gortig en nam hij het voornemen om hiervan melding te gaan doen (wat ook later gebeurd is) Maar goed 1,5 uur later stonden we aan de voet van de prachtige Irene val. Een driedelige waterval liet ons genieten en Frits en Geert-Jan ontdeden zich van hun bovenkleding en genoten van de kracht van de waterval. Onder de waterval in de aanwezig poeltjes enkele spatzalmen die zich echter niet lieten verschalken. Geert-Jan kon zijn onderwater functie van de fotocamera ook nog eens gebruiken en zette een krabbetje en garnaal op de foto.
Op de terugtocht gaf de uitkijk nog steeds een troosteloze mistige blik op de omgeving en werd er alleen even gebruik gemaakt van de mogelijkheid om naar huis te bellen. Bij terugkomst miezerde het een beetje en werd er wat genuttigd. Hans ging de bestelling doorgeven voor zijn gepland etentje vanavond ter ere van het bereiken van de 64e jaargang. (verwacht werd Friet en alles behalve Kip).
Frits, Geert-Jan en schrijver deze (Theo)  besloten nog de wandeling naar de “Witte kreek” te doen. Wat er te zien of te verwachten was, was een raadsel de laatste jaren ging er haast niemand meer naar toe omdat het ook een vrij zware tocht was.
En dan twee van die tochten op een dag dus voor ons. In het begin bij de afdaling kon ik de beide jongeren nog wel bijbenen hoewel het tempo vrij hoog lag. Frits wilde namelijk op tijd terug zijn en wist niet precies hoelang de wandeling zou duren. Het pad bleek zo’n 3 km lang te zijn (net zo veel als naar de Irene val dus) en ook hier voornamelijk berg afwaarts. Bij de heenreis gaf ik al aan dat de terugreis in een ander tempo gedaan zou moeten worden.
De Wittekreek bleek een mooie kreek te zijn bezaaid met rolstenen en voerde kraakhelder water waar ik zelfs wel een slok uit durfde te nemen. Na wat gemijmerd te hebben een de oever en Frits en Geert-Jan nog wat rondgestruind hebben werd de terugtocht weer aanvaard. Zoals verwacht was het zwaar en moest er geregeld gepauzeerd worden om weer wat krachten op te doen. Meer dood dan levend strompelde ik dan ook de bosrand uit het open veld in. Bijna op mijn knie vallend en de heer dankend voor een behouden terugkomst (hoezo lijdend aan zelfoverschatting). Ook Frits had het wel gehad en verloor de voorzichtigheid een beetje uit het oog, hierdoor passeerden wij onopgemerkt een Bushmaster, de giftigste slang van Suriname. Geert-Jan (natuurlijk hij weer) wees ons op de slang en deze deed wel de vermoeidheid iets zakken. Van een gepaste afstand werd de slang op de foto gezet en verder met rust gelaten.
Na gedoucht en omgekleed te zijn togen we ons met hoog gespannen verwachtingen aan het verjaardagsdinner van Hans. Helaas geen friet maar rijst en geen alles behalve kip maar dus kip. Goed dit kon de pret niet drukken en alles werd met graagte verorberd. Na nog wat na gekletst te hebben en wat verhalen uit de “oude doos” opgediept te hebben werd de hangmat opgezocht voor een welverdiende nachtrust na een ongekend vermoeiende dag.

Woensdag 7 maart – vertrek Brownsberg.

Hans is jarig en wordt gefeliciteerd met zijn 64e verjaardag. Als klein cadeautje krijgt ie een varentje wat veelvuldig aanwezig was bij de Ralleighvallen maar hier slechts sporadisch gevonden werd. Hijzelf had hem nergens gezien, wij wel als eenling bij de Irene-val. Het was weer koud, mistig en nat wat ons deed verlangen naar de hopelijke tropische warmte van het lager gelegen eiland “Kwai-Kwai” wat onze volgende verblijfplaats voor een dag zou zijn. “Kwai-Kwai” is overigens de lokale benaming voor de signaalvogel (de eerder door ons gedachte bos-politie)
Moon die ons ook heen gebracht had kwam omstreeks 1:00 uur opdagen (verwachtte tijd 12:00 uur, het zou ook eens op tijd kunnen zijn.) en bracht ons vlug van de berg af waarbij we het gevoel hadden meer te glijden dan te rijden. 
Na de noodzakelijke inkopen bij de lokale chinees (= supermarkt) is het over een mooie tweebaans geasfalteerde weg een richting naar Atjoni ons eindpunt en tevens het eindpunt van de verharde weg aan de Suriname rivier. De weg zag er nog nieuw en goed uit wat waarschijnlijk te wijten was aan het feit dat ie pas 6 maanden oud is. Het was overigens weer een tenen krommende rit waarbij de verkeersregels diverse malen aan de spreekwoordelijke laars gelapt werden en niet altijd even duidelijk was of er tegemoet komend verkeer te verwachten was.
Frits had echter het volste vertrouwen in Moon’s rij capaciteiten die volgens hem met het stuur in de hand en de voet op het gaspedaal geboren was. In Atjoni konden we vrijwel direct (het kan dus wel) inschepen en vertrekken naar “Kwai-Kwai” waar we na een tochtje van plus minus 15 min. arriveerden. We konden hier alvast wat wennen aan normale slaapgelegenheden want we kregen hutjes toegewezen met normale (wel harde) bedden die goed onderhouden waren. Geert-Jan wenste echter nog in een hangmat te slapen zodat ik een hut voor me alleen had en Geert-Jan bij Frits introk die een mooie hut aan de rand van de rivier had betrokken.

Donderdag 8 maart – verblijf Kwai-Kwai.

De laatste dagen in het binnenland. De dag dat we wakker worden met het geluid van de spelende kinderen en werkende mensen is al van vervlogen tijden maar doet ons beseffen dat aan alle goeds een einde komt.
De beheerder is met het oog op een komend bezoek van zo’n 20 gasten doende alle hutten te renoveren en maakt daarbij geluid voor tien. Er wordt gehamerd en gezaagd dat het een lieve lust is. Voor Surinaams begrippen doet dit zelfs een beetje onwerkelijk aan.
’s Ochtend met de zoon van de beheerder, Jackie de rivier op en laverend door de stroomversnellingen naderen we het uiteindelijke doel van onze tocht het Brokopondo meer. De overgang van de Suriname rivier in het Brokopondo meer gaat heel geleidelijk via diverse eilandjes en stroomversnellingen wat mooie plaatsjes oplevert. Het geeft een onwezenlijke aanblik al die dode bomen die in het water staan en met hun dode kruinen boven de water spiegel uitrijzen. Diverse bomen bieden plaats aan nieuwe struiken in de top van hun dode stam of verzamelen zoveel dood materiaal aan hun stam dat er eilandjes ontstaan.
Op de terugweg nog even een dorp aangedaan waarvan de mensen geweigerd hebben zich te laten verplaatsen naar hoger gelegen gebied. De traditionele hutjes en dorpswinkel geven een aandoenlijk aanzicht. De school hier heeft een regionale functie voor een 5-tal dorpen in de directe omgeving en gezien de accommodatie ziet het er goed uit. Een 4 tal huiswerk makende jongelingen tonen maar eens dat spieken ook hen niet vreemd is en van alle culturen, makkelijk als je de antwoorden van de sommen bij de hand hebt.
Na terugkomst en lunch de nachtelijke tocht over het eiland van ong. 1 km nog eens dunnetjes bij daglicht overgedaan. Maar behalve wat mooie begroeiing geen bijzonderheden hier kunnen ontdekken.
’s Avonds laatste kampvuur en BBQ met Frits en Jackie waarna voor het laatst de hut opgezocht werd.